Donderdag 19 maart werd met de Europese Commissie een finaal akkoord bereikt over het 5de mestactieprogramma. In afwachting van de vertaling naar Vlaamse wetgeving blijven de bemestingsbepalingen van het huidige Mestdecreet van toepassing.
In wat volgt geven we een korte inkijk in het nieuwe MAP op basis van een artikel van de hand van Jan Meykens, product manager Milieu bij SBB.
Gebiedsgerichte aanpak
Om de doelstellingen te verwezenlijken gaat MAP 5 uit van een gebiedsgerichte aanpak met strengere maatregelen in focusgebieden met een ontoereikende waterkwaliteit. Focusgebieden zijn gebieden waar de nitraatconcentraties in het oppervlaktewater worden overschreden of waar de evolutie van de nitraatconcentratie in het grondwater onvoldoende vooruitgang toont. Deze worden jaarlijks geactualiseerd.
In 2015 wordt voor 240.000 ha van het landbouwareaal de stempel focusgebied gebruikt. Daarvan ligt 7.700 ha landbouwgrond in gebieden die in 2015 voor het eerst afgebakend worden als focusgebied. Anderzijds zijn er ook een aantal gebieden, goed voor een landbouwareaal van 41.500 ha, die in 2014 nog in focusgebied lagen maar dit jaar niet meer. Die gebieden hebben de bonus die ze vorig jaar opgebouwd hadden, verzilverd.
Binnen het focusgebied 2015 is er een areaal van 45.000 ha dat een bonus opgebouwd heeft. Zijn er volgend winterjaar in die gebieden geen overschrijdingen in het oppervlaktewater en blijft de evolutie van het grondwater gunstig, dan kunnen die gebieden in 2016 niet-focusgebied worden.
Hoezo een focusbedrijf?
Een focusbedrijf is een bedrijf waarvan 50 procent van de oppervlakte in een focusgebied ligt. Op alle percelen van het bedrijf zullen de ‘bijkomende maatregelen voor focusbedrijven’ van toepassing zijn. Een inschatting op basis van de in 2014 aangeduide focusgebieden leert dat er 13.034 bedrijven met een totale oppervlakte van 275.507 ha als focusbedrijf aangeduid zouden worden.
Om een oordeelkundige bemesting te controleren en te beoordelen zullen zowel in als buiten de focusgebieden nitraatresidu’s worden bepaald. Dit op perceels- en bedrijfsniveau. Bedrijven buiten focusgebied kunnen, na de beoordeling van het nitraatresidu, eveneens als focusbedrijf aangeduid worden en dus de bijkomende maatregelen moeten toepassen. Omgekeerd zullen focusbedrijven die kunnen aantonen dat hun individuele bedrijfsvoering geen verhoogd risico op nitraatverliezen inhoudt, een vrijstelling kunnen krijgen van de bijkomende maatregelen.
De bijkomende maatregelen voor focusbedrijven zullen geleidelijk worden opgelegd. Doel is om in 2015 de strengere nitraatresidudrempelwaarden en de verplichting om een vanggewas te zaaien in te voeren. Focusbedrijven zullen de gelegenheid krijgen om tijdens de nitraatresiducampagne van 2015 (1 oktober – 15 november) een vrijstelling aan te vragen en aan te tonen dat hun bedrijfsvoering geen gevaar op uitspoeling van nitraten inhoudt (aangezien ze zullen worden getoetst aan de strengere nitraatresidudrempelwaarden). De verstrengde verbodsperiode zal vanaf 2016 van toepassing zijn.
Focusbedrijven kunnen worden vrijgesteld van de bijkomende maatregelen indien de gemeten nitraatresidu’s voldoen aan de evaluatiecriteria voor het toekennen van een vrijstelling. Focusbedrijven die de vrijstelling verkrijgen, worden niet-focusbedrijven.
Nitraatresidu blijft sluitstuk
Het nitraatresidu blijft een belangrijk opvolginstrument. Alles start met de bepaling van het nitraatresidu op één bedrijfsperceel tijdens de eerste meetcampagne. In het mestactieprogramma werd een nieuw opvolgtraject uitgewerkt bij een overschrijding van de drempelwaarde van deze meting. Afhankelijk van de hoogte van het nitraatresidu en van de aard van het bedrijf (focusbedrijf of niet-focusbedrijf) zal de landbouwer in het volgende jaar op eigen kosten het nitraatresidu moeten meten op één perceel (auto-controle op één perceel), of op bedrijfsniveau (auto-controle op bedrijfsniveau).
De auto-controle op bedrijfsniveau houdt in dat er ten minste voor elke teeltgroep 1 nitraatresidubepaling zal moeten gebeuren. Volgende teeltgroepen zijn weerhouden: grasland, maïs, granen, aardappelen, specifieke teelten (nl. groenten groep I, II en II, fruit en sierteeltgewassen) en overige teelten. Hoe groter de oppervlakte, hoe meer stalen er genomen moeten worden. Minimaal zullen er 3 bodemanalyses moeten gebeuren.
De evaluatie van deze auto-controle op bedrijfsniveau zal via een ingewikkeld schema gebeuren waarbij afhankelijk van de gewogen bedrijfsresidubepalingen, de individuele overschrijdingen en het nitraatresidu per teeltgroep, het bedrijf ingedeeld wordt in een ‘nitraatresiduklasse’. In functie van deze klasse zullen er ook maatregelenpakketten worden opgelegd.
N-bemestingsnormen
Het systeem van werkzame stikstof wordt verplicht vanaf 2016 voor iedereen. Vandaag is dit nog een vrije keuze van de landbouwer. In 2013 koos slechts 10 procent van de landbouwers voor werkzame stikstof. Het voorstel van N-normen opgenomen in MAP5 is hetzelfde als nu reeds wordt toegepast voor de landbouwers die het systeem van werkzame N toepassen.
De complexe regeling voor de bemesting van groenten, en de verschillende combinatiemogelijkheden wordt ook verder gezet in het nieuwe actieprogramma. Voor aardbeien en sierteeltgewassen, die nu tot de groenten-groep behoren, worden wel aparte N-normen voorzien. De verplichte bemestingsadviezen worden behouden maar er is bijsturing voorzien.
P-bemestingsnormen
De fosforbemestingsnormen werden uitgesplitst in functie van de fosfaatbeschikbaarheid van de bodem. Er worden hier 4 klassen van P-beschikbaarheid ingevoerd. Klasse III wordt beschouwd als de referentieklasse. Dit zullen dan ook de ‘standaardnormen’ worden. Op basis van bodemanalyses is een andere klasse-indeling mogelijk.
Bedrijfsbenadering
Het 5de actieprogramma zal niet alleen bemestingsnormen per teelt op perceelniveau bepalen, maar ook de nadruk leggen op een efficiënte benutting en opvolging van stikstof en fosfor op bedrijfsniveau. In een bedrijfsaanpak zal de N-gebruiksruimte voor het bedrijf worden berekend voor dierlijke en werkzame stikstof, op basis van de vastgestelde teeltgebonden bemestingsnormen en het areaal van de verschillende teelten.
Concreet betekent dit dat de bemestingsnormen per teelt- en bodemtype behouden blijven, terwijl het gebruik van de verschillende types meststoffen op bedrijfsniveau wordt beoordeeld.
Verbodsperiode voor effluenten
Momenteel mag verwerkte mest met lage stikstofinhoud (effluenten met attest) tijdens de verbodperiode op grasland en cultuurgrond worden gebruikt. Na 15 november tot 15 januari zal het gebruik van deze effluenten op het volledige Vlaamse grondgebied verboden zijn.
Een aangepaste uitzondering zal gelden op beteeld akkerland en grasland. Hier mag een beperkte dosis van 10 kg N werkzaam/ha onder de vorm van effluenten met attest gebruikt worden:
- in focusgebieden, na 15 augustus tot 15 november en na 15 januari tot 15 februari
- buiten focusgebieden, na 31 augustus tot 15 november en na 15 januari tot 15 februari.
Op akkers mag een beperkte dosis van 10 kg N werkzaam/ha onder de vorm van effluenten met attest slechts worden gebruikt na 31 augustus wanneer er een teelt aanwezig is. Het gebruik van effluenten met attest zal toegelaten zijn op onbeteelde akkers tussen 1 september en 15 oktober, indien binnen de 7 dagen na de bemesting een vanggewas of nateelt wordt gezaaid. Dit zou een oplossing kunnen zijn in gevallen waarin een aanvangsbemesting met 60 kg N/ha uit (verwerkte) dierlijke mest voor het ingezaaide vanggewas (uiterlijk 1 september) wegens weersomstandigheden onmogelijk is. De toelating om de effluenten kort voor het inzaaien toe te dienen, zal bovendien schade aan de ontkiemende planten voorkomen.
Gebruik compost en stalmest
In het mestactieprogramma zijn een aantal maatregelen opgenomen om het gebruik van bijvoorbeeld compost en stalmest te stimuleren.
Het huidige mestdecreet voorziet reeds de mogelijkheid om slechts 50% van de P-bemesting met groen- of GFT- compost in de bedrijfsbalans op te nemen. In de teksten is het voorstel opgenomen om dit uit te breiden naar andere soorten compost en stalmest op percelen met een lage P-beschikbaarheid (klasse I en II).
Risicoanalyse als sluitstuk
De bedrijfsbalans is een instrument om te bepalen of het gebruik van nutriënten op een bedrijf gebeurt in overeenstemming met de wetgeving. Voor elk bedrijf wordt een bedrijfsbalans berekend. Daar waar vroeger deze bedrijfsbalans een eindpunt voor de evaluatie was vormt deze nu een criterium voor een risicoanalyse. De risicoanalyse zal als basis worden gebruikt voor de selectie van bedrijven voor een gerichte en grondige controle. De nadruk zal dus verschuiven van zuiver administratieve controles van de bedrijfsbalans naar op risico gebaseerde evaluaties van bedrijven.
Om te evalueren of landbouwers op een duurzame manier bemesten, is het van vitaal belang dat alle inputs en outputs van nutriënten gekend zijn. De verzameling van gegevens over de productie van dierlijke mest en het gebruik van nutriënten wordt verzekerd door de jaarlijkse aangifte van de landbouwers. Daarnaast verschaft de verplichte registratie van de mesttransporten gegevens over de nutriëntenstromen die van en naar de bedrijven worden vervoerd.
Voor de input van nutriënten op het bedrijf wil de Mestbank de informatie over de dierlijke productie verzamelen door middel van de digitale uitwisseling van gegevens over de aantallen dieren en het voedergebruik op het bedrijf. Bovendien willen ze ook de informatie verzamelen over het gebruik van minerale meststoffen, door middel van de digitale uitwisseling van gegevens met de producenten van en handelaars in minerale meststoffen.