De Universiteit Gent, het ILVO en de Université de Liège stelden onlangs de resultaten voor van een recent onderzoek naar speendiarree en het eiwitgehalte in dracht- en speenvoeder. In tegenstelling tot de meeste studies, die focussen op het voer van de biggen bij het spenen, bekeken deze onderzoeksinstellingen de complexe kwestie vanuit een ander oogpunt. Ze probeerden speendiarree immers preventief tegen te gaan door een verandering in het voer van de zeug tijdens de dracht.
De onderzoekers startten vanuit de hypothese dat de microbiële samenstelling in de dikke darm invloed heeft op speendiarree. Omdat de darmflora van de biggen al bepaald wordt in een vroege levensfase – dus voor het spenen – experimenteerde men met voeders waarmee de biggen eerst in contact komen. Het gaat in het bijzonder om het voer van de zeug tijdens de dracht en dat van de biggen zelf in de batterij.
In de studie werden 35 zeugen en hun biggen in vier groepen verdeeld. In de eerste twee groepen kregen zowel de zeugen als de biggen voer met een hoog, dan wel laag eiwitgehalte. In de derde groep werd aan de zeugen veel eiwit aangeboden, terwijl de biggen een voeder met een laag eiwitgehalte kregen. Bij de laatste groep was dit omgekeerd.
Er werden geen significante verschillen gevonden wat betreft de groeiprestaties en de slachtresultaten. De mestconsistentie werd wel licht beïnvloed door het voer. Wanneer zeugen voer met een hoog eiwitgehalte opnamen, kwam bij de biggen iets meer speendiarree voor.
Bron: Maarten Ceyssens in Varkensbedrijf editie België januari 2020