“De gewenste gewichtsvork van een varkenskarkas in het slachthuis wordt door de varkenshouder best nauwkeurig benaderd, wil hij een hoger rendement halen”, stelt Frederik Leen. De ILVO-onderzoeker verdedigde op 19 december 2017 zijn doctoraatstudie over het optimaal slachtgewicht.
De afnemer van varkenskarkassen betaalt binnen de door hem gewenste gewichtsvork immers een betere – maximale – prijs. Als je het als varkenshouder praktisch georganiseerd krijgt, heeft het economisch zin om de sneller groeiende varkens eerder aan het slachthuis te leveren en de lichtere varkens uit het hok nog te laten zitten. Maar, méér dan twee keer uit de hokken selecteren welk varken juist genoeg weegt, is niet aangeraden omdat het niet opweegt tegen de extra arbeid. Het is dus mogelijk rendabeler om de (laatste) lichtste varkens af te leveren voor zij de gewichtsvork met maximale uitbetaling bereiken, omdat hun trage groei de volgende productiecyclus te lang zou ophouden.
Neem beslissingen op langere termijn
Varkens leveren met een optimaal slachtgewicht (niet te licht en niet te zwaar) blijkt een belangrijke voorwaarde te zijn voor een behoorlijke uitbetaling. Dit onderzoeksproject heeft daarom gefocust op de vraag hoe de varkenshouder tot het optimale slachtgewicht van zijn vleesvarkens kan komen.
Slachthuizen en afnemers van karkassen hanteren bijna altijd een optimaal slachtgewicht. Een boven- en ondergrens van een aantal kilo’s rond dit optimum vormt de zogenaamde gewenste gewichtsvork. De breedte van deze gewichtsvork is specifiek voor elke slachthuis en is één van de belangrijkste aspecten waar de varkenshouder zicht op moet hebben in de optimalisering van het slachtgewicht.
Op het eerste zicht lijkt het optimaliseren van het slachtgewicht eenvoudig: Een varken zwaarder laten worden heeft zin zolang de opbrengsten groter zijn dan de kosten. Twee bemerkingen maken deze redenering toch complexer. De varkenshouders hebben gedurende de afmest weinig zicht en controle op bepaalde factoren zoals het vleespercentage en de toekomstige prijzen van biggen, vleesvarkens en voeder. En het slachtgewicht blijkt zelf samen te hangen met een grote reeks onderliggende factoren die op zich ook invloed hebben op rendabiliteit.
“Minstens twaalf belangrijke factoren spelen op een varkensbedrijf mee in de doelstelling om het slachtgewicht te optimaliseren”, aldus Frederik Leen. Vooreerst zijn er de evolutie in groei, voederconversie, karkaskwaliteit en de bijhorende prijzen voor varkens, biggen en voeder. Maar dieperliggend spelen ook de voedersamenstelling, het geslacht en de genetica een rol, en ook de heterogeniteit van een koppel vleesvarkens, de (in)flexibiliteit van de biggenaanvoer, en de evolutie in het sterftepercentage. De (in)flexibiliteit van de biggenaanvoer, m.a.w. hoe gemakkelijk je het einde van een productieronde kunt uitstellen, bepaalt of de optimalisatie van het slachtgewicht enkel op lange of ook op korte termijn mogelijk is.
Correct inschatten van dierprestaties en marktsituatie, een noodzaak
Op korte termijn optimaliseren? Om goed de extra opbrengsten of de extra kosten van het vroeger/later afleveren te kunnen inschatten moeten de varkenshouders nauwkeurig de diertechnische evoluties in groei en voederconversie kunnen monitoren en voorspellen. “Daar zit al een uitdaging,”, zegt Frederik Leen. Tot op heden is het in kaart brengen van de groei en voederconversie voor de meeste varkenshouders niet mogelijk gedurende de ronde zelf. Bovendien variëren dierprestaties al eens over verschillende rondes en seizoenen. En een voorspelling maken van de toekomstige prijs voor varkens over een periode van 3 à 4 maanden (afmestperiode) kan niet nauwkeurig genoeg. Misschien kan het maken van concrete prijsafspraken tussen varkenshouders en slachthuizen zorgen voor enige prijsstabiliteit waardoor slachtgewicht optimalisatie makkelijker zou kunnen worden.
Meer kilo’s per varken = langere afmestduur = minder omzet per stalplaats
De moderne varkenshouderij bestaat uit een opeenvolging van productierondes. Een zwaarder varken produceren kost meer tijd en dit gaat ten koste van de hoeveelheid productierondes die je per jaar in een stal kan draaien. De omzet per stalplaats op jaarbasis daalt dus als men structureel een hoger slachtgewicht aanhoudt. Optimalisatie van de marge per varkensplaats per jaar leidt dan ook tot een lager slachtgewicht in vergelijking met de optimalisatie per varken. Omwille van de afweging tussen afmestduur per ronde en aantal productierondes per stal per jaar, dient de optimalisatie van het slachtgewicht per stalplaats per jaar benaderd te worden.
Het aantal productierondes per stal per jaar is dus belangrijk voor de optimalisatie, en zorgt ervoor dat op veel bedrijven de optimalisatie van het slachtgewicht op de langere termijn bekeken moet worden. Immers, de aanvoer van biggen op regelmatige en inflexibele basis vanuit de zeugentak op het gesloten bedrijf of vanuit een vaste biggenleverancier voor afmestbedrijven maakt dat de maximale afmestduur per ronde reeds vastgelegd wordt. Eenmaal de nieuwe biggen voor de deur staan, moeten de huidige vleesvarkens plaats ruimen. Op korte termijn beperkt de beslissing zich dan ook voornamelijk tot het vroeger slachten van de snelst groeiende vleesvarkens. Afmestbedrijven die ervoor kiezen om biggen aan te kopen op de spotmarkt hebben een flexibelere mestduur. Dit aspect legt dus ook de omloopsnelheid en het aantal productierondes per stal per jaar op voorhand vast.
Vraag naar het uitbetalingsschema van je slachthuis
De uitbetalingsschema’s van de slachthuizen hebben een grote invloed op de optimalisatie. Ze geven immers vaak kortingen of bonussen in functie van gewenste karkasgewichten en karkaskwaliteit. In onze analyses lag het slachtgewicht van het gemiddelde varken in de uitgevoerde groeiproeven altijd in de zone met de hoogste uitbetaling. De snelst groeiende en meest voederefficiënte varkens zochten dan ook de bovengrens van de maximale uitbetalingszone op met hun optimale slachtgewicht. Echter, buiten deze zone vallen kost ook geld en kan dus beter vermeden worden door enige veiligheidsmarge in te bouwen. Beperkte afwijkingen van het optimale slachtgewicht binnen deze zone hadden slechts beperkte verliezen aan marge per varkensplaats per jaar tot gevolg.
Eén keer uittoppen is de moeite waard
Een gemiddeld slachtgewicht buiten de gewichtsvork leidt tot slechtere economische prestaties. Toch is een deel “te lichte” varkens onvermijdelijk wil je je stal optimaal benutten. Inderdaad, wachten op de traagst groeiende varkens om ook de optimale uitbetalingszone te bereiken terwijl hun snellere hokgenoten allang vertrokken zijn, leidt tot suboptimale resultaten. Maar hoe vaak leveren we nu het best af aan het slachthuis?
Het gemiddelde varken in een populatie bestaat niet. Verschillen in groeisnelheid tussen de vleesvarkens zijn aldus onvermijdbaar. Bij het optimaliseren van het slachtgewicht moet dit in rekening worden gebracht omdat dit het belang van gefaseerd afleveren van varkens uit dezelfde productieronde beïnvloedt. Uit de simulatie van de groei van een populatie beren en gelten bleek dat de extra moeite en tijd om dieren in twee keer in plaats van één keer af te leveren zeker wordt beloond. Het verschil tussen deze twee afleverstrategieën liep op tot €1,5 in de berekeningen rekening houdend met een varkensprijs van 1,05 €/kg levend gewicht. De voordelen van verschillende aflevermomenten per ronde, nemen echter sterk af naarmate men meer dan twee afleverbeurten hanteert. De toename in het bruto saldo bij 3 en meer afleverbeurten weegt niet op tegen de extra arbeid. Bij een afmestduur van 19 weken bedroeg het verschil in gemiddelde marge per afgeleverd varken tussen drie en twee afleverbeurten nog slechts 0,26 €/varken.
Naar een bruikbare rekentool
Met de input van verscheidene stakeholders werd een rekentool ontwikkeld die varkenshouders en voorlichters inzicht zal geven in de belangrijkste mechanismen en aspecten van de optimalisatie van het slachtgewicht. Concreet wordt o.a. antwoord geboden op volgende vragen: 1) Hoe sterk hangt het optimaal slachtgewicht af van de marktomstandigheden?; 2) Wat is het verlies aan bruto marge wanneer ik afwijk van het optimale slachtgewicht?; en 3) Wat is de invloed van de technische dierprestaties op het vlak van groei, voederopname en gemiddelde karkaskwaliteit op het optimale slachtgewicht? In het model worden zowel de evoluties van de bruto marge per varken als per varkensplaats per jaar beschreven. Dit moet de varkenshouder inzicht bieden in het marge verloop doorheen de productieronde en houvast bieden in het optimaliseren van het slachtgewicht op de langere termijn.
Conclusie
Als we het slachtgewicht willen optimaliseren op korte termijn, moeten we aldus tijdens de ronde de groei en het voederverbruik kunnen inschatten. Dit vergt extra arbeid en investering in technologie (lees: aankoop van weegschaal). Gezien de beperkte margeverliezen eens het merendeel van de varkens in de “veilige gewichtsvorkzone” zit, moet er aldus gekeken worden naar bijkomende voordelen die het investeren in monitoring- en automatisatietechnologie de moeite waard maken. Het beter opvolgen van bepaalde technische kengetallen kan de varkenshouder ondersteunen in het maken van andere managementkeuzes zoals het opteren voor een bepaald eindbeertype of zeugenlijn, of het optimaliseren van de voederstrategie in functie van de genetica. Bovenstaande kunnen het bruto saldo meer verhogen dan het bewegen op een vlak optimalisatieplateau door het slachtgewicht nauwkeurig te willen.
Bron: Varkensloket & ILVO – Frederik Leen – 20 december 2018