Tot die conclusie kwamen Tom Van den Bogaert en Suzy Van Gansbeke (Departement Landbouw en Visserij) en Herman Vets (Boerenbond) in het kader van de workshop ‘Rendementsverschillen in de varkenshouderij’ in Rumbeke tijdens het event van de VarkensAcademie. Naast de technische kengetallen zijn bedrijfseconomische gegevens minstens zo belangrijk. Betrouwbare gegevens die kunnen worden vergeleken met deze van andere bedrijven leveren een schat van informatie op.
In rapporten en statistieken worden gewoonlijk gemiddelden gepresenteerd. Zo kan het gemiddeld rendement van een aantal varkensbedrijven in een steekproef worden berekend. Het is echter een bekend gegeven dat de verschillen tussen de best scorende en de slechtst scorende bedrijven groot zijn.
Rendementsverschillen
In een studie op basis van de Boerenbond-boekhoudingen werden resultaten van gesloten bedrijven vergeleken waarbij biggen intern (boekhoudkundig) worden overgezet op 7 of op 20 kg. Bedrijven die op 20 kg overzetten verkopen vaak ook een deel van hun biggen op dit gewicht aan derde bedrijven. Het is hierbij belangrijk dat een varkenshouder weet op welke kilo’s hij overzet (meten is weten). Verkeerde aannames van het overzetgewicht leiden tot verkeerde cijfers. Bij overschatting van het overzetgewicht bijvoorbeeld, schat men de resultaten van de zeugen te rooskleurig in en die van de vleesvarkens te negatief. In de beoordeling van deze cijfers mag ook het einddoel niet uit het oog verloren worden: een gemiddeld productiegetal met een uitstekend saldo is beter dan omgekeerd. Een vaak gebruikte analysemethode bestaat erin om de 25% beste bedrijven voor belangrijke economische parameters uit de boekhouding te vergelijken met de 25% slechtste bedrijven. Hierbij kan dan gezocht worden naar de onderliggende factoren die hierin een doorslaggevende rol spelen.
Hoge versus lage variabele kosten
Wanneer een vergelijking gemaakt wordt tussen de beste en slechtste bedrijven op het vlak van variabele kosten, dan vallen vooral twee zaken op. De beste bedrijven hebben zowel in het kraamhok als in de batterij als in de vleesvarkensafdeling lagere variabele kosten (zowel op het vlak van voeder-als van diergeneeskundige en milieukosten). Bij het spenen wordt reeds een verschil in variabele kosten van 5,6 euro per big vastgesteld en dit loopt verder op tot een verschil van 13,9 euro per slachtvarken. Een tweede opmerkelijk fenomeen: het productiegetal blijkt geen doorslaggevende rol te spelen in de vastgestelde kostenverschillen. Op het kostenverschil van 13,9 euro bij de vleesvarkens is slechts 0,5 euro een direct gevolg van een hoger productiegetal. Met andere woorden, het saldo per varken is slechts beperkt beïnvloed door het productiegetal. De impact van de voederkosten wordt vaak onderschat. Dit is vooral het geval bij de vleesvarkens. Weinig bedrijven hebben een goed zicht op het voederverbruik bij de vleesvarkens. De voederconversie (kg voeder/kg groei) is nog minder gekend. Niet enkel bij de vleesvarkens, maar ook bij de zeugen is de voederkost belangrijk. Er kan gesteld worden dat de rendabiliteit de verhouding is tussen de vleesopbrengst (in euro) en het voederverbruik (in euro). Het voederverbruik is de som van het opgenomen voeder (conversie) en de vermorsing. Voedervermorsing is het verbruik dat niet opvalt, maar voor 100% verloren is. Het is dus een pure, zij het verdoken, kost. De voederkost is het product van het verbruikte voeder met de voederprijs. In 2014 daalde de voederprijs ten opzichte van 2013 met ongeveer 27 euro/ton. Met een voederverbruik van 325 kg per varken, was de kostprijs per vleesvarken daardoor ongeveer 9 euro lager. Te lang dure voeders door blijven geven (b.v. biggenvoeder) brengt geen betere groei met zich mee, maar gaat ten koste van de rendabiliteit.
Totale kosten
De totale kosten zijn de variabele kosten plus de vaste kosten (bijvoorbeeld gebouwenkosten). De bedrijven met de laagste totale kosten hebben zowel lagere variabele kosten als lagere vaste kosten. Het is dus niet zo dat hogere vaste kosten (bijvoorbeeld betere huisvesting) per definitie resulteren in lagere variabele kosten (voeder, diergeneeskunde).
Op gesloten bedrijven zijn de vleesvarkens meer bepalend voor het economisch succes dan de zeugen. Belangrijkste aspecten zijn de voederkosten per kg vlees en de opbrengst per vleesvarken. In de zeugenhouderij zijn productiegetal, biggenprijs en voederkosten per big het meest van invloed. Bij de vleesvarkens zijn vooral de voederkost per kg vlees, de biggenprijs en de opbrengst van de vleesvarkens van belang.
Is de laatste big rendabel?
De trend naar grote worpen is duidelijk, toch zijn grote worpen even duidelijk niet onverdeeld gunstig. Op basis van de Boerenbond-boekhoudingen blijkt dat grote worpen wel een hoger saldo per aanwezige zeug, maar niet per big en niet per vleesvarken met zich meebrengen. Dit kan vermoedelijk deels worden verklaard door de hoge managementeisen, te weinig kennis over de reële kosten, te weinig inzicht over de impact in de vleesvarkensafdeling en de niet aangepaste aard van bedrijf, varkenshouder en beschikbare arbeid.
Om grote worpen te verenigen met een hoog rendement zijn een aantal aandachtspunten belangrijk. Zo moet de conditie van de zeugen worden opgevolgd om indien nodig de voedercurve en/of het voeder aan te passen. In het kraamhok moet een strategie worden toegepast om de (overtallige) biggen voldoende zwaar te krijgen. Hoogproductieve zeugen en lichte biggen zijn kwetsbaar voor ziektes, dus de sanitaire toestand wordt nog belangrijker. Uitdaging is om dit alles te verwezenlijken zonder de variabele kosten per zeug en per big (voederkosten) te laten oplopen.
Het productiegetal verhogen door reductie van het aantal verliesdagen schijnt wél altijd rendabel te zijn. Minder verliesdagen en kortere cycli resulteren in lagere kosten en hogere saldi (zowel per big als per vleesvarken).
Besluit
Voederkosten maken het verschil, meer dan het productiegetal. Hoge vaste kosten worden niet gecompenseerd door lagere variabele kosten. Zorg dus eerst voor een gezond saldo vooraleer uit te breiden. Korte cycli zijn economisch interessanter dan grote worpen. Grote worpen en daaruit volgende hoge productiegetallen zorgen niet op alle bedrijven voor hoge saldi. Ken de eigen bedrijfskenmerken en stippel op basis daarvan de weg naar economisch succes uit.