Voordat ze zelf afweer opbouwen tegen ziekteverwekkers, moeten pasgeboren biggen afweerstoffen van de zeug krijgen. Dit gebeurt door opname van biest na de geboorte. Opname van voldoende biest van goede kwaliteit verkleint de kans op ziekten tijdens de eerste levensweken. Om de kwaliteit van de biest en zo de overdracht van afweerstoffen van de zeug naar haar biggen te verbeteren, worden gelten en zeugen op veel bedrijven gevaccineerd tegen een aantal bacteriële en/of virale ziekteverwekkers.
Zeugenvaccinatie verbetert de biestkwaliteit
Afweerstoffen in biest beschermen biggen tegen de schadelijke effecten van ziekteverwekkende bacteriën en virussen. De hoeveelheid en het type afweerstoffen in de biest kan beïnvloed worden door zeugenvaccinatie. Zo worden zeugen in de laatste weken van de dracht vaak gevaccineerd tegen geboortediarree veroorzaakt door E. coli en Clostridium perfringens, om ervoor te zorgen dat de biest voldoende beschermende afweerstoffen tegen deze ziekteverwekkers bevat.
Na vaccinatie reageert het immuunsysteem van de zeug op het vaccin door er afweerstoffen tegen te produceren. Deze beschermende afweerstoffen circuleren in het bloed van de zeug en worden door de uier geconcentreerd in de biest. Pasgeboren biggen nemen de afweerstoffen op met de biest en later met de melk. Een deel van de afweerstoffen wordt via de darm opgenomen in het bloed. Een ander deel bindt zich aan de darmwand. Zo zijn de biggen beschermd tegen ziekteverwekkers in de darm en in het bloed.
Ook hoeveelheid beschikbare biest is van belang
Naast de kwaliteit is ook de hoeveelheid biest die door de zeug geproduceerd wordt van belang. De hoeveelheid geproduceerde biest verschilt sterk van zeug tot zeug. Factoren die hierbij een rol spelen zijn de hormonale veranderingen rond het werpen, de genetica, de pariteit, de voederstrategie en daarmee samenhangend de mestconsistentie, stress rond het verplaatsen en plaatsing in het kraamhok, de conditie van de zeug bij het werpen en de melkklierontwikkeling.
Enkel effect als big ook voldoende biest drinkt
Door zeugenvaccinatie kan men de hoeveelheid afweerstoffen tegen specifieke ziekteverwekkers in de biest verhogen. Opdat biggen hier ook optimaal van zouden kunnen profiteren, is een goede biestopname noodzakelijk.
Hoeveel biest een big drinkt hangt af van verschillende factoren zoals de vitaliteit, het geboortegewicht, de geboorterangorde (eerstgeboren vs. later geboren) en de variatie van het geboortegewicht binnen de toom. Minder vitale biggen slagen er minder gemakkelijk in om een tepel te bereiken en voldoende biest te drinken. Biggen met een hoger geboortegewicht drinken meer biest omdat ze een betere zuigreflex hebben en omdat ze sneller aan de meer productieve (voorste) tepels geraken. Dit is in het bijzonder van belang bij tomen met een grote spreiding van de geboortegewichten. De samenstelling van de biest verandert geleidelijk na de start van het geboorteproces. De vroege biest bevat de meeste afweerstoffen. Biggen die later geboren worden hebben dus minder toegang tot biest van hoge kwaliteit. Dit effect is het meest uitgesproken bij zeugen met een lange werpduur.
Om de hoeveelheid opgenomen biest per big zo gelijk mogelijk te verdelen is het bij grote tomen en tomen met een grote variatie in geboortegewichten aan te raden om biggen in groepen biest te laten zuigen, het zogenaamde alternerend zogen of “split suckling”. Dit verhoogt de kans van later geboren biggen en kleine biggen om voldoende biest te drinken.
Conclusie
Om ervoor te zorgen dat biggen zo veel mogelijk afweerstoffen opnemen, moeten zowel de hoeveelheid en de kwaliteit van de door de zeug geproduceerde biest, als de biestopname door de big geoptimaliseerd worden. Zeugenvaccinatie is een effectieve en veelvuldig toegepaste methode om de biestkwaliteit te verbeteren. Biggen in groepen laten drinken verbetert de biestopname bij later geboren en bij kleine biggen.