Nieuw doctoraatsonderzoek bevestigt de aanwezigheid van LA-MRSA in de varkenshouderij en legt de genetische diversiteit van deze bacterie bloot. Het onderzoek focuste ook op de besmettingsroutes in de keten van kraamstal tot slagerij. De resultaten tonen dat meer efficiënte hygiënemaatregelen nodig zijn om het percentage LA-MRSA in Belgische varkensbedrijven te reduceren. Morgen 18 juni presenteert Marijke Verhegghe (ILVO) haar doctoraatsonderzoek om 18 uur in het Auditorium A van de Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent, Salisburylaan 133, Merelbeke.
LA-MRSA vormt tot op heden geen groot risico voor de consument van varkensvlees, omdat de kiem afgedood wordt bij de bereiding van het vlees en omdat dit specifieke type niet beschikt over het arsenaal aan virulentiegenen om voedselvergiftiging te veroorzaken. De klassieke adviezen blijven uiteraard gelden: een goede hygiëne in de keuken en zorgvuldig onderhouden keukenbenodigdheden.
Er zijn drie MRSA types. Het HA-MRSA-type (Hospital Acquired) treft vooral verzwakten en ouderen, terwijl CA-MRSA (Community Acquired) meer en meer buiten ziekenhuizen aangetroffen wordt. Dit type is een stuk agressiever en levert ook klachten op bij gezonde jongeren en volwassen personen. De recentste variant, namelijk diergebonden MRSA (LA-MRSA: livestock-associated ) zit vooral bij landbouwhuisdieren (voornamelijk varkens). De beschrijving van LA-MRSA kolonisatie en sporadische infecties bij mensen die al dan niet in contact komen met varkens, doet vermoeden dat varkens een potentiële bron zijn voor een overdracht naar de mens van één van de dominante genetische types binnen LA-MRSA, nl. MRSA ST398 (sequentietype 398).
Verhegghe ging in de eerste plaats de graad van verspreiding na doorheen de productieketen. Bij een screening van 30 varkensbedrijven (sommige gecombineerd met runder- of kippenteelt) werd in 87% van die bedrijven MRSA gedetecteerd bij de varkens, 26 in totaal dus. Nieuw zijn de cijfers voor kippen en runderen: LA-MRSA dook (veel) minder op bij kippen (10% van de bedrijven) en runderen (50% van de bedrijven) wanneer die op een gemengd bedrijf met varkens werden gekweekt. De bacterie zit in de neus en op de huid van varkens en kan via luchtcirculatie de vorming van microscopisch kleine besmette vast en vloeibare deeltjes opleveren.
Afdoende hygiënemaatregelen zijn nodig en nuttig. Dat is af te leiden uit de verschillen die er tussen de gevolgde bedrijven werden gevonden. De onderzoeker bestudeerde een groep biggen op vier varkensbedrijven van geboorte tot slachtleeftijd. Zo konden het tijdstip van infectie en de potentiële besmettingsbronnen voor deze biggen worden bepaald.
Verhegghe ontdekte 2 types van varkensbedrijven.
Op de ‘lage kolonisatiebedrijven’ dook de LA-MRSA-bacterie slechts sporadisch op bij de zeugen en biggen in de kraamstal. Pas op het einde van de biggenbatterijfase, bij de biggen van 20 kg, steeg het percentage besmette dieren.
Op de ‘hoge kolonisatiebedrijven’ werd er bij zowel de zeugen als de biggen LA-MRSA gedetecteerd vanaf de geboorte (tot 100% van de dieren). Naar de slachtleeftijd toe daalde het percentage gekoloniseerde varkens op beide types bedrijven (mogelijk omdat er op latere varkensleeftijd meer andere stafylokokken waren; maar dat is vooralsnog niet uitgediept en bewezen).
Zeker is dat de (pasgeboren) biggen via drie bronnen in aanraking komen met LA-MRSA: via de besmette zeug, via oudere biggen en via het hok (de omgeving). Deze informatie kan bijdragen tot een verscherping en verbetering van de hygiënemaatregelen die LA-MRSA binnen varkensbedrijven verminderen. Denk hierbij aan een goede handhygiëne van de varkenshouder bij direct contact met biggen/varkens en het gebruik van een hygiënesluis met bedrijfseigen kledij.
Ook verder in de keten werd LA-MRSA gevonden. Staalnames op varkenskarkassen wezen uit dat de voorpoot de beste detectieplaats voor LA-MRSA is. Tevens werd bij 8 procent van de (varkens)vleesstalen LA-MRSA gevonden bij een direct bacteriologisch onderzoek zonder voorafgaandelijke aanrijking van de stalen (dit betekent dat MRSA in die stalen aanwezig was in aantallen van minstens honderd kiemen per gram vlees of per cm2 vleesoppervlakte) en dan voornamelijk op oren, poten en ribbetjes.
Na het uitvoeren van een moleculaire typering op de verkregen isolaten bleek dat er binnen de varkensbedrijven algemeen slechts enkele dominante genotypes van MRSA aanwezig waren. Eén van deze dominante genotypes was aanwezig in alle fases van de varkensproductieketen.
Deze kennis geeft de richting aan voor een vervolgonderzoek, specifiek naar de oorsprong en transmissie doorheen de keten. Men weet nu naar welk(e) genotype(s) er moet worden gekeken.