Op 28 september 2020 verdedigde Evert Heyrman zijn doctoraat*: ‘Farm specific strategies for the reduction of boar taint’ . De focus van het doctoraatsonderzoek lag op volgende drie onderzoeksvragen:
- het optimaliseren van een sensorische detectiemethode voor berengeur die toepasbaar is in een onderzoekscontext en in de slachthuizen;
- het bepalen van de berengeurprevalentie en het identificeren van de risicofactoren voor berengeur bij intacte beren in Vlaanderen;
- en het uittesten van strategieën om de prevalentie van berengeur te verminderen en alsook (in mindere mate) het voorkomen van seksueel en agressief gedrag bij de intacte beren.
Trainingsprotocol van berengeurevaluatoren
De soldeerboutmethode is een sensorische methode om berengeur te detecteren. Deze methode wordt soms toegepast aan de slachtlijn (online) of achteraf op een andere plaats (offline). Bij deze methode verhitten getrainde personen een stukje nekvet met een soldeerbout, waarna ze eraan ruiken en er een score aan toekennen. De scoringschaal gaat van 0 (geen afwijkende geur) tot 4 (heel sterk afwijkende geur). Om te komen tot consistente betrouwbare resultaten is een goede selectie en training van de evaluatoren essentieel. Binnen dit onderzoek werd steeds gewerkt met de gemiddelde score van 3 evaluatoren om tot een betrouwbaarder resultaat te komen.
De training van berengeurevaluatoren blijkt vooral bij te dragen tot consistente detectie tussen en binnen evaluatoren ook al kunnen de detectielimieten voor de berengeurcomponenten binnen evaluatoren variëren in de tijd. Verder bleek dat:
- het aantal evaluatoren constant houden essentieel is om resultaten te kunnen vergelijken,
- niet alle componenten (androstenon, skatol en indol) evenveel bijdragen aan sensorische berengeur,
- het belangrijk is om een berengeur negatief staal te ruiken na het ruiken van een positief staal voor verder te gaan naar een volgend staal,
- het ruiken aan een geurstrip met berengeurcomponenten niet helpt bij de sensorische detectie.
Meerdere risicofactoren geïdentificeerd
De prevalentie van berengeur op Vlaamse varkensbedrijven met intacte beren was eerder laag: 5,6 procent in een eerste en 1,8 procent in een tweede observationele studie. Het vergelijken van de prevalentie uit beide studies is echter niet eenvoudig wegens een verschillende proefopzet (o.a. andere bedrijven, variërend aantal batches per bedrijf). Naast de variatie in berengeurprevalenties tussen bedrijven, was er ook binnen eenzelfde bedrijf een 10-talprocent variatie in de prevalentie tussen verschillende batches.
In de eerste observationele studie waren de factoren die gelinkt werden aan een hoger berengeurrisico:
- meer huidbeschadigingen/krassen op de karkassen (gescoord na slacht),
- een lager mager vlees percentage,
- en een hogere buitentemperatuur op de dag van slachten.
In de tweede observationele studie was het risico eerder gelinkt aan:
- het optreden van meer agressie en stress, huidbeschadigingen zowel in de stal als op de karkassen,
- slachting in de winter (vs. lager in de zomer),
- een lager ruw eiwitgehalte van het voeder,
- en een lager magervleespercentage.
De resultaten over temperatuur lijken tegenstrijdig maar zijn te wijten aan tegengestelde mechanismen, namelijk de puberale ontwikkeling van de varkens doorheen de seizoenen (invloed op androstenon) en de effecten van temperatuur op het levermetabolisme (invloed op skatol). .
Voederaanpassingen en immunocastratie meest beloftevol
Ten slotte werden een aantal reductiestrategieën geëvalueerd in twee experimentele studies. Het aanpassen van de voederstrategie (toepassen van twee commercieel beschikbare voederadditieven) en het toepassen van immunocastratie waren het meest effectief in het reduceren van berengeur, alhoewel een zeker risico op berengeur aanwezig bleef. Bij immunocastraten kan dit mogelijk te verklaren zijn door zogenaamde ‘non-responders’ of slecht uitgevoerde vaccinaties. Het variëren van de verblijfstijd van de intacte beren in de wachtruimte van het slachthuis en het huisvesten van beren en gelten in een ander compartiment waren niet effectief in het verminderen van berengeur.
Conclusie
De bevindingen uit dit doctoraat dragen bij aan het voldoen aan de vereiste randvoorwaarden voor een Europese chirurgische castratievrije varkenssector.
- Ten eerste helpen de bevindingen rond de optimale sensorische detectiemethode de harmonisering van detectiemethodes in het onderzoek.
- Ten tweede, toont de ervaring van training in de slachthuizen dat, ten minste voor de korte termijn, sensorische detectie van berengeur een leefbare optie is tot meer performante en objectieve methodes beschikbaar worden.
- Ten derde, zijn voederaanpassingen (effect op skatol) en immunocastratie (effect op skatol en androstenon) momenteel de meest belovende reductiestrategieën voor berengeur. Immunocastratie is daarbij ook effectief in het verlagen van seksueel en agressief gedrag bij beren. Voor beiden blijft echter altijd een zeker risico van berengeur en berengeur detectie zal dus altijd een functie blijven hebben als vangnet.
“Het toepassen van een geschikte betaalbare detectiemethode in het slachthuis blijft de meest kritische randvoorwaarde”, aldus onderzoeker Evert Heyrman.
Het risico van berengeur dat voorkomt wanneer chirurgische castratie achterwege wordt gelaten, wordt niet volledig geëlimineerd door welke reductiestrategie ook. Hierdoor blijft het toepassen van een geschikte detectiemethode in het slachthuis de meest kritische factor voor een succesvolle transitie naar een varkenshouderij zonder chirurgische castratie in Europa, ten minste voor de nabije toekomst. De kans is groot dat er meerdere alternatieven voor chirurgische castratie naast elkaar zullen geïmplementeerd worden in de Europese varkenssector om aan de vragen binnen de markt te kunnen voldoen.
*Promotoren van het doctoraat zijn prof. dr. Nadine Buys en dr. Steven Janssens van KU Leuven en dr. Marijke Aluwé van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek.
Bron: ILVO – 29 september 2020